Page 15

Farmaceutisch_Tijdschrift_van_Belgie_nr_3_september

op complicaties en verergering van co-morbiditeiten. Vaccinatie van de risico populatie blijft belangrijk (zie verder). 1.4. Belgische cijfers voor griepvaccinatie  9 Uit een rapport van het Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid in 2013 dat data uit 2008 analyseert blijkt dat 29% van de Belgische bevolking ooit gevaccineerd werd tegen de griep. Deze cijfers zijn gebaseerd op bevraging van het publiek. De vaccinatiegraad neemt zoals verwacht toe met de leeftijd. In 2008 werd de vaccinale dekking van ouderen boven de 75 jaar geraamd op 71%. Indien men de populatie onder de 65 jaar met een hoog risico op complicaties bekijkt, ziet men echter een te lage dekking van 20%. Deze risicopatiënten zijn echter het meest gebaat bij vaccinatie. Indien we in deze categorie de vaccinatie zouden kunnen verhogen zal dit waarschijnlijk het aantal ziekenhuisopnames en overlijdens significant verminderen. Hierin ligt een belangrijke rol voor de apotheker. 2. Griepvaccinatie: nieuw voor het seizoen 2015-2016 Naast een aantal trivalente vaccins, komen dit seizoen ook twee quadrivalente vaccins op de markt (soms ook tetravalent genoemd). Dit betekent dat er een extra Influenza B virus ingesloten wordt. Het gaat om een klassiek, intramusculair vaccin, en een nasaal toe te dienen vaccin. Dit laatste is een levend verzwakt vaccin, dat enkel geregistreerd is voor gebruik bij kinderen jonger dan 18 jaar. 3. Aanbevelingen voor de samenstelling van de vaccins Eind februari heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aanbevelingen betreffende de samenstelling van het griepvaccin voor het komende winterseizoen in het noordelijk halfrond gepubliceerd10. verschillen ten opzichte van vroegere subtypes. Dit komt om de 10 à 40 jaar voor. Aangezien de populatie totaal niet over beschermende antilichamen beschikt is deze verandering gecorreleerd aan pandemieën. Dit gebeurde met het pandemische A (H1N1)pdm09-virus. Over het algemeen is de ziekte niet meer uitgesproken, maar omdat grotere groepen mensen ziek zijn, zien we meer ernstige en fatale gevallen. De nomenclatuur om een influenza virus te beschrijven wordt als volgt uitgedrukt: eerst het virus type, vervolgens de geografische oorsprong waar het eerst geïsoleerd werd, dan de stam, het jaar van isolatie en ten slotte het subtype. 1.3. Preventie en behandeling 2,6,7,8 De behandeling bestaat voornamelijk uit rust en anti-inflammatoire geneesmiddelen of paracetamol (cave: geen acetylsalicylzuur, wegens het verhoogd risico op het syndroom van Reye, in het bijzonder bij kinderen en adolescenten). Antivirale geneesmiddelen zullen de ziekteduur licht verkorten indien ze gestart worden binnen de 48 u na de eerste symptomen. Belangrijker is de preventie van een influenza-infectie. Naast hand- en respiratoire hygiëne is de jaarlijkse vaccinatie de hoeksteen van de preventie. Jaarlijkse griepvaccinatie is de enige manier om griep te voorkomen. Op basis van wereldwijde surveillancegegevens bepaalt de World Health Organization (WHO) ieder jaar in februari hoe het griepvaccin er dat jaar uit moet zien. Het vaccin biedt dan bescherming tegen de virussen waarvan men verwacht dat ze zullen circuleren. De kans dat een gevaccineerde patiënt griep krijgt blijft dus wel nog bestaan. Klassieke vaccinatie vermindert de morbiditeit met 30-70% en reduceert het aantal complicaties met 20-50%. Hoe jonger de patiënt is, hoe kleiner de kans dat hij na vaccinatie de griep krijgt. Bij 65-plussers is de bescherming lager. De griepprik heeft echter mogelijks wel effect op de ziektegraad en verkleint de kans voor in het vroege stadium van de ziekte. Bij kinderen kunnen de symptomen overlappen met deze van andere virale infecties. Bij ongeveer 10% van de grieppatiënten treden complicaties op, vooral van de luchtwegen. De meest voorkomende complicaties bij volwassenen zijn pneumonie, sinusitis en exacerbatie van astma, COPD of chronische bronchitis. Bij kinderen onder de 3 jaar ziet men bij ongeveer 40% van de gevallen een acute otitis media als complicatie. Ongeveer 10% van de patiënten met complicaties moet gehospitaliseerd worden, en helaas valt een fatale afloop niet helemaal uit te sluiten. 1.2. Het influenzavirus1,2,3 Het influenzavirus is een RNA virus van de Orthomycoviridae familie, dat wordt opgedeeld in verschillende types en subtypes. Het type (A, B of C) is afhankelijk van de antigene kenmerken van een inwendig proteïne dat nauw verbonden is met het genetisch materiaal (het nucleoproteïne NP). Influenza A kan matig tot ernstige ziekte veroorzaken, terwijl influenza B een milder verloop kent. Influenza B zal vooral kinderen infecteren. Influenza B is stabieler, en kent minder antigene drift (zie verder), en dus een grotere immunologische stabiliteit. Influenza C is medisch niet van groot belang, wordt zelden gelinkt aan epidemieën, en lijkt subklinisch te verlopen. Farmaceutisch Tijdschrift voor België – 95ste jaargang nr. 3 - september 2015 15 Type A influenza heeft subtypes die bepaald worden door de oppervlakte antigenen hemagglutinine en neuramidase. Drie types hemagglutinine (H1, H2 en H3) spelen in mensen een rol in de aanhechting van het virus aan de cel. De twee types neuraminidase (N1 en N2) zijn belangrijk voor de penetratie van het virus. Het hemagglutinine en het neuramidase vertonen antigene drift doorheen de tijd. Dat zijn kleine verandering in de oppervlakteantigenen waardoor de bescherming die men in het verleden opbouwde niet meer voldoende is. Vandaar de noodzaak tot jaarlijkse vaccinatie. Antigene shift daarentegen, is het voorkomen van grote antigene Praktijk


Farmaceutisch_Tijdschrift_van_Belgie_nr_3_september
To see the actual publication please follow the link above