FARMACOLOGISCHE FICHE
Benralizumab (Fasenra®), subcutane toediening
Astma fenotypering in functie van inflammatoire biomerkers:
eosinofiel astma 3-5
• Astma wordt gedefinieerd en gediagnosticeerd aan de hand van een combinatie
van klinische symptomen en fysiologische abnormaliteiten, meestal zonder
te vertrouwen op pathologische of biologische markers. De fysiologische
definitie van astma is echter relatief aspecifiek, bestaande uit bronchiale
hyperreactiviteit die bronchoconstrictie veroorzaakt en het optreden van
symptomen zoals dyspnoe, hoesten en piepende ademhaling 3.
• Twee belangrijke inflammatoire fenotypes die een prognostische en
therapeutische waarde hebben zijn neutrofiel en eosinofiel astma. Het meest
voorkomende fenotype in een gemiddelde populatie van astmapatiënten is het
eosinofiel fenotype gedefinieerd door de aanwezigheid van ten minste 2 tot
3% eosinofielen in het sputum 3-5.
• Het identificeren van biomerkers die kenmerkend zijn voor verschillende
astmafenotypes zou de selectie van de behandeling die het meest
waarschijnlijk effectief bij een individuele patiënt (personalized medicine)
moeten faciliteren. Op dit gebied is aanzienlijke vooruitgang geboekt, waarbij
de meeste astma-experts nu astmapatiënten classificeren op basis van de
hoeveelheid Type 2 (T2)-ontsteking 3.
• T2-ontsteking wordt gemedieerd door eosinofielen, mestcellen, basofielen,
T-helpercellen type 2 (die interleukine (IL)-4, IL-5 en IL-13 produceren),
aangeboren lymfoïde cellen (subgroep 2) en IgE-producerende B-cellen.
Sommige astmapatiënten vertonen hoge niveaus van T2-onsteking (T2-high)
en anderen hebben weinig of geen T2-inflammatie. De pathogenese van ernstig
astma bij patiënten met T2-low-ontsteking is minder goed gekarakteriseerd
dan het T2-high-fenotype, maar is waarschijnlijk gerelateerd aan processen
waarbij voornamelijk neutrofielen betrokken zijn (neutrofiel astma) 3.
• Ongeveer 50% van de gevallen van ernstige astma worden geassocieerd met
aanhoudende verhoging van merkers van Type 2-ontsteking. Het eosinofiele
fenotype komt vaker voor bij late onset-astma dan bij juveniel astma, dat meer
gekenmerkt wordt door atopie (genetische aanleg) 3.
• Bij astmapatiënten met eosinofiel astma is er door inwerking van IL-3, IL-4 en
IL-5 een persistent verhoogde concentratie aan eosinofielen en IgE aanwezig in
de bronchiale mucosa. Deze is direct gelinkt aan de graad van symptomen en
het risico op exacerbaties 4.
• Aangezien exacerbaties de frequentste oorzaak zijn voor morbiditeit en
mortaliteit bij astmapatiënten, is een belangrijke actuele werkstrategie het
ontwikkelen van geneesmiddelen die tot doel heeft het aantal geactiveerde
eosinofielen in de luchtwegen zo veel mogelijk te beperken 4.
Farmaceutisch Tijdschrift voor België – 99ste j 48 aargang nr. 1 - maart 2019
Farmacologische fiche
MeSH-termen
Benralizumab; Antibodies, monoclonal;
Asthma; Therapeutic use; Administration
and dosage; Adverse effects;
Contraindications; Drug interactions;
Humans.
Algemene kenmerken
Farmacologische groep 1,2
• Andere systemische
geneesmiddelen tegen obstructieve
luchtwegaandoeningen.
• ATC-code: R03DX10.
Beschikbare verpakkingen 1,2
• Een voorgevulde spuit met 30 mg
benralizumab in 1 ml oplossing voor
injectie.
• Afleveringswijze: op medisch
voorschrift.
Indicatie 1,2
Ernstig eosinofiel astma
• Als aanvullende onderhoudsbehandeling
bij volwassen patiënten
met ernstig eosinofiel astma
die onvoldoende onder controle
is ondanks hoog gedoseerde
inhalatiecorticosteroïden en
langwerkende β-agonisten.
Farmacologische eigenschappen 2,6
• Benralizumab is een anti-eosinofiel,
humaniseerd geafucosyleerd*,
monoklonaal antilichaam (IgG1, κ),
geproduceerd via recombinant-DNAtechnologie
in ovariumcellen van de
Chinese hamster. Het bindt zich met
hoge affiniteit en specificiteit aan
de α-subeenheid van de menselijke
interleukine-5-receptor (IL-5R-α) op
het celoppervlak van eosinofielen en
basofielen.
* Geafucosyleerde monoklonale antilichamen
zijn monoklonale antilichamen die in die mate
zijn gemodificeerd dat de oligosacchariden
in het Fc-domein van het antilichaam geen
fucosesuikereenheden meer bevatten 6 .
• De afwezigheid van fucose in het
Fc-domein van benralizumab zorgt
voor een hoge affiniteit van Fc-γ-
RIII-receptoren van immunologische
effectorcellen zoals natural
killercellen (NK-cellen). Dit leidt
tot apoptose van eosinofielen en
basofielen door middel van toename
van antilichaamafhankelijke
celgemedieerde cytotoxiciteit
(antibody-dependent cell-mediated
cytotoxicity, ADCC), wat de
eosinofiele ontsteking vermindert.
Dosering en wijze van toediening 1,2
Volwassenen
• Eerste 3 doses: 30 mg elke 4 weken.
• Daarna: 30 mg elke 8 weken.
• Gemiste injectie: de dosering zo snel
mogelijk hervatten op het aangegeven
regime. Er mag geen dubbele dosis
worden toegediend.