Tabel 2: Voornaamste geneesmiddelkenmerken die de therapeutische opties beïnvloeden
IntraNasale Corticosteroïden (INC) en/of een niet-sederend antihistaminicum, oraal of nasaal/oculair vormen de basis van
de behandeling. Andere middelen kunnen als tweede keuze of tijdelijk aangewend worden. Sowieso zal de patiënt zelf de
therapie laten fluctueren in functie van de acute symptomen (step down >< step up). Voor de keuze van het geneesmiddel zijn
volgende zaken belangrijk: 6, 7
–– Zowel orale en nasale antihistaminica als corticosteroïdneussprays zijn effectief in het verminderen van de klachten
maar corticosteroïdneussprays zijn waarschijnlijk doeltreffender. Een meta-analyse (5 onderzoeken, n = 990) onderzocht
het verschil in effectiviteit en zag in ieder geval een klinisch significant voordeel voor corticosteroïden op het vlak van
neusobstructie en niezen. Voor symptomen ter hoogte van de ogen was er geen verschil. 9
–– Antihistaminica werken sneller dan corticosteroïdenneusspray, respectievelijk enkele uren versus enkele dagen.
–– Alle orale antihistaminica vertonen een gelijkwaardige doeltreffendheid maar de tweede generatie geniet sterk de
voorkeur omwille van minder sederende eigenschappen. Bovendien houdt hun werkingsduur langer aan zodat voor de
meeste producten van de tweede generatie één dosis per dag volstaat.
–– Corticosteroïdneussprays zijn meer dan antihistaminica geschikt voor preventie of langdurige behandeling van klachten.
–– Bij incidentele klachten gaat de voorkeur uit naar een oraal of nasaal antihistaminicum vanwege de snelle
werkzaamheid. Dit kan ‘zo nodig’ worden gebruikt. De patiënt kan stoppen met de medicatie als de klachten zijn
verdwenen. Bij terugkerende klachten kan de patiënt weer starten met de medicatie.
–– Bij intermitterende klachten bestaat de behandeling uit een antihistaminicum (oraal of nasaal) of een
corticosteroïdneusspray. De behoefte om ‘zo nodig’ te kunnen behandelen en de gewenste toedieningsvorm
(tablet of neusspray) bepalen de keuze. Indien klachten van een verstopte neus op de voorgrond staan, werkt een
corticosteroïdneusspray beter. Lokale toediening geniet de voorkeur wanneer slechts in 1 eindorgaan symptomen
optreden of wanneer de patiënt gepolymediceerd is (minder risico op interacties).
–– Bij persisterende klachten verdient de behandeling met corticosteroïdneusspray de voorkeur. Er kan ook gecombineerd
worden met een antihistaminicum (oraal maar ook nasaal). In studies bleek de combinatie van azelastine (een
intranasaal antihistaminicum) met fluticason nasaal werkzamer dan elk van beide producten in monotherapie. Het
maakt de behandeling ook werkzaam vanaf de eerste dag 10, 11. Het klinische voordeel is niet duidelijk 12. Indien er enkel
symptomen ter hoogte van de ogen zijn, kan een lokale toediening van cromoglicaatdruppels overwogen worden.
–– Een lokaal decongestivum (verstopte neus) of ipratropium (lopende neus) kunnen kortstondig helpen bij opstoten of
het begin van therapie met INC
Figuur 2: Fysiopathologisch proces van allergische rhinitis naar 8
Farmaceutisch Tijdschrift voor België – 99ste jaargang nr. 1 - maart 2019 7
Praktijk